Hans Meeuwsen (Breda, 1954) noemt zijn beelden ‘bouwsels’. Het zijn constructies op basis van romig witte en flinterdunne plakjes porselein, die hij tot kubusjes of piramides aan elkaar monteert.

Die geometrische vormen worden gestapeld in een zich herhalend patroon, waarin de inspiratie van de Nederlande Nul-beweging, en met name een kunstenaar als Jan Schoonhoven, duidelijk zichtbaar is. Kleine aanpassingen – waarbij een wand van de basisvorm weggelaten wordt of opengewerkt, waardoor er gapingen ontstaan; mazen in het grid – maken dat het geheel als een honingraat organisch gegroeid lijkt. Meeuwsen houdt van het materiaal; van hoe het porselein krimpt bij het stoken, hoe het oorspronkelijk strakke beeld daarbij in beweging komt en vervormd. 

Eigenlijk wilde Hans Meeuwsen Bouwkunde gaan studeren in Delft. Maar tijdens zijn HBS-jaren kwam – door allerlei puberale afleiding – de wiskunde niet voldoende uit de verf. Dus werd het de kunstacademie, want Hans kon goed tekenen. Derdegraads lerarenopleiding Tekenen en Handvaardigheid in Tilburg om precies te zijn (NHT) . Dat was eind jaren zeventig nog een echt ambachtelijke vakopleiding. En de jonge kunstenaar in de dop genoot van de lessen over materialen en gereedschappen, van hoe hij dingen kon maken.

De liefde voor klei kwam jaren later, toen hij in 1983 inmiddels alle mogelijke lesbevoegdheden had gehaald en als docent esthetische vorming werkte aan een MEAO. Na een spelletjestocht bij het jubileum van een onderdirecteur, waarvan het zogenaamde ‘kleiwerpen’ een onderdeel was, kreeg hij een aantal gedeukte pakken klei mee naar huis. Hij begon er rolletjes van te maken, walste die plat en maakte er vierkante plakjes van. De eerste kubusvormen waren een feit. Ze ogen als hermetische cellen met de oorspronkelijke rolletjes tot tralies of raampartijtjes platgedrukt. Daar was al sprake van een spel tussen de strakke constructie en het organische materiaal, van controle en toeval, van gesloten en open.

Twee jaar later brak hij internationaal door als kunstenaar, met tentoonstellingen in Nederland en Duitsland en werd hij geselecteerd voor de Prix de Rome. Hij stapelde torens, piramides en bouwsels die varieerden van zuivere geometrische abstracties tot eigenzinnige varianten op de mythische Toren van Babel die we zo goed kennen van de schilderijen van Pieter Brueghel de Oude. Naast dat autonome werk ontwikkelde Meeuwsen zich tot een talentvolle pottendraaier. Tijdens een werkperiode bij het Europees Keramisch Werk centrum in 1993 onderzocht hij hoe hij dat draaien kon combineren met de bouwsels. Daar ontstonden opengewerkte tollen en torens die associaties oproepen met borsten en fallussen; elegant opengewerkt, of pijnlijk geperforeerd.

Deze vruchtbare werkperiode werd gevolgd door werkperiodes in New zeeland (1994), Litouwen (1995) en het Japanse eiland Hirado (2005). Door persoonlijke omstandigheden werd hij een tijd lang gedwongen zich toe te leggen op het draaien en lesgeven.

Sinds 2015 is hij terug bij wat hij het liefst doet: het bouwen van constructies in porselein. Maar nu met alle ervaring en vak- en materiaalkennis die hij door de jaren heen heeft opgebouwd. Hij is op zijn best als hij kan spelen met de controle, dan ontstaat een boeiende dialoog tussen binnen- en buitenruimte, tussen geometrisch en organisch, tussen orde en chaos. In de beelden die uit dat spel ontstaan herkennen we zowel in het zachte innerlijk van het beeld als in de hermetische buitenkant, iets van het leven zelf.